Uw naaste heeft een delier
Uw familielid, vriend(in) of kennis ligt in het ziekenhuis. Hij of zij is opgenomen in verband met ziekte, een ongeval of een operatie. Waarschijnlijk heeft u gemerkt dat uw naaste zich anders gedraagt, onrustig is of vreemd reageert. Dit kan een vorm van verwardheid zijn, ook wel delier genoemd. Hier leest u wat een delier is en hoe u ermee om kunt gaan. Voor het gemak gebruiken we in de tekst ‘hij’ en ‘hem’, maar u kunt natuurlijk ook ‘zij’ en ‘haar’ lezen.
Wat is een delier?
Tijdens een opname in het ziekenhuis kan iemand zich anders gaan gedragen dan in zijn normale doen. Hij reageert anders en is onrustig. Het is moeilijk een gesprek met hem te voeren, hij begrijpt u niet en denkt dat hij op een andere plaats is. Deze toestand is tijdelijk en heet een delier. De periode van verwardheid kan enkele dagen tot enkele weken duren. Als de lichamelijke toestand verbetert, neemt de verwardheid meestal na enkele dagen af. Hoe lang een delier duurt, hangt af van:
- de ernst van de lichamelijke aandoening
- de leeftijd van de patiënt
- de conditie van de patiënt
Wat zijn de oorzaken van een delier?
Een delier of acute verwardheid kan vele oorzaken hebben. Misschien heeft u weleens gehoord van een alcoholdelier. Dit is de meest bekende vorm van delier. Maar ook iemand die nog nooit alcohol gebruikt heeft, kan een delier krijgen. Mogelijke oorzaken zijn 'grote' operaties, ziekten aan het hart of de longen, ontstekingen, stoornissen in de stofwisseling of hormonen. Ook kan een ongeluk (hersenschudding/-kneuzing), medicijngebruik (bijvoorbeeld tegen de pijn), stress, angst of te weinig slaap bijdragen aan het ontstaan van de verwardheid. Patiënten die ouder zijn dan 60 jaar hebben een hoger risico om acuut verward te raken.
Wat zijn de verschijnselen van een delier?
Deze verschijnselen kunnen voorkomen:
- Verlaagd bewustzijn: De patiënt is niet zo helder als normaal. Het lijkt alsof de dingen langs hem heenglijden in een soort dromerigheid. Het contact verloopt daardoor soms moeilijk, vooral de eerste dagen.
- Geheugenstoornis: Misschien heeft u iets verteld wat hij na korte tijd alweer vergeten is. Dit gebeurt niet bewust. Het geheugen laat iemand in de steek. Met name de dingen die kort geleden gebeurd zijn, weet de patiënt dan niet meer.
- Onrust: Meestal is iemand die een delier heeft onrustig, hij plukt aan de lakens en probeert steeds uit bed te gaan.
- Gedragsverandering: De patiënt weet misschien niet zo goed meer waar hij is en is niet meer 'bij de tijd'. Hij is de greep op zichzelf en de omgeving kwijt. Dat kan de patiënt angstig maken. De reacties van de patiënt kunnen daardoor waakzaam, achterdochtig of zelfs agressief zijn. Ook kan de patiënt zich juist stilletjes terugtrekken, terwijl u dit niet van hem gewend bent.
- Waarnemings- en denkstoornissen: De patiënt met een delier kan de werkelijkheid anders ervaren. Hij ziet of hoort dingen die er niet zijn, zoals beestjes of stemmen/geluiden. Voor de patiënt zijn deze beestjes of geluiden er echt en niet uit het hoofd te praten. Ook kan de patiënt het idee hebben vergiftigd te worden of achtervolgingsideeën hebben.
Behandeling van een delier
De arts probeert zo snel mogelijk de oorzaak van het delier vast te stellen en te behandelen. Hierbij houdt hij rekening met de lichamelijke oorzaken. Daarnaast kan het zinvol zijn om de patiënt medicijnen te geven die de verschijnselen van het delier verminderen. Ook kan de arts een psychiater of geriater bij de behandeling betrekken .
Als de patiënt met een delier erg onrustig is, is het soms nodig om in goed overleg maatregelen te nemen om te voorkomen dat hij uit bed valt en zich beschadigt of bijvoorbeeld het infuus lostrekt.
Wat u kunt doen als naaste?
De volgende adviezen voor u zijn belangrijk. U kunt hiermee de patiënt in zijn situatie steunen en het contact kan erdoor verbeteren.
- Als u op bezoek komt, zeg dan wie u bent en wat u komt doen. Herhaal dit als dat nodig is.
- Vertel de patiënt dat hij ziek is en in het ziekenhuis ligt.
- Probeer de patiënt te betrekken bij het hier en nu, bijvoorbeeld door een krant of een foto van het gezin of de partner mee te nemen.
- Spreek rustig en in korte duidelijke zinnen.
- Stel eenvoudige vragen. Bijvoorbeeld: 'heb je lekker geslapen?' en niet: 'heb je lekker geslapen of ben je steeds wakker geweest?'
- Te veel vragen kunnen de onrust groter maken. Rustig aanwezig zijn is dan al voldoende.
- Bezoek is erg belangrijk, maar te veel mensen (meer dan 2 personen) of een te lange bezoektijd werkt vermoeiend en verwarrend.
- Bent u met meerdere personen, ga dan aan één kant van het bed of de stoel zitten, zodat de patiënt zich op één punt kan richten.
- Let erop dat de patiënt zo nodig zijn bril en/of hoorapparaat gebruikt.
- Het is beter voor de patiënt dat u niet meegaat met de dingen die de patiënt ziet of hoort, maar die er niet zijn. Probeer de patiënt niet tegen te spreken, maar maak wel duidelijk dat uw waarneming anders is. Maak er geen ruzie over. Praat met de patiënt over bestaande personen en echte gebeurtenissen.